In 1944 werd ik geboren in Rotterdam, waar ook mijn ouders waren geboren en mijn Oma woonde. Toen ik bijna twee jaar was overleed mijn kleine broertje aan wiegendood – hij was pas 8 weken oud. Door alle spanningen en verlies raakte mijn moeder in een jarenlange depressie. In die jaren heeft mijn Oma mij alle liefde gegeven die een kind nodig heeft om levenslang op te steunen. Ze zong met me, we puzzelden samen, we liepen langs de haven “kijk, dat schip is de Karel Doorman” we luisterden naar een carillon concert in een klein parkje, ik sneed de rabarber op de blauwstenen stoep naast de keuken. Daarna dekten wij een laag tafeltje met het kinderservies van Regout en aten we samen van de kleine bordjes.
Ze heeft afscheid van mij genomen toen zij wist dat we elkaar niet meer zouden zien. Ze deed dat zo lief en zorgvuldig dat ik er geen verdriet van had. Pas later herinnerde ik me dat gesprek en besefte: dat was ons afscheid.
Ik was ontroostbaar na haar dood, nog jaren heeft het verdriet geduurd. Nu ben ik zelf Oma, en besef hoe belangrijk die onvoorwaardelijke liefde en de herinneringen daaraan zijn.
De Friese staartklok die bij haar in het trappenhuis hing hangt nu bij mij. Het serviesje heeft een ereplaats in een vitrine in mijn kamer. Haar bloedkoralen ring draag ik dag en nacht, haar foto is de enige die op mijn bureau staat.
Alleen van mijn kinderen, klein en achterkleinkinderen houd ik evenveel als van haar.
Niet het verlies beheerst mijn leven, maar de warmte die ik nog steeds voel als ik aan haar denk.